Uitspraak CBB inzake transactiebegrip vanuit de Wwft relevant voor accountants

Recent is een uitspraak gepubliceerd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) over een procedure inzake het transactiebegrip vanuit de Wwft. De basis van deze uitspraak ligt in een hoger beroep naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Accountantskamer hierover zoals hier opgenomen.

De procedures gaan over een klacht die is ingediend tegen een accountant. De klager was een client van de accountant. De accountant had een opdracht om een geconsolideerde jaarrekening te controleren. In een buitenlandse deelneming zaten ongebruikelijke transacties die aan het licht waren gekomen naar aanleiding van een bezoek ter plaatse in het kader van de interimcontrole en vragen over rekening courant positie met de holdingvennootschap (cliënt van de accountant).

Volgens de klager heeft de accountant onder meer ten onrechte een melding gedaan bij de FIU en is zij niet op de juiste manier omgegaan met opgevangen fraudesignalen. De accountantskamer heeft de klacht deels gegrond verklaard. De accountantskamer was het met de klager eens dat de accountant niet op de juiste manier om was gegaan met de door haar geconstateerde fraudesignalen. Voor het overige heeft de accountantskamer de klacht ongegrond verklaard. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld. Het College vindt nu dat de accountantskamer te streng heeft geoordeeld over het handelen van de accountant en gaat dus mee in het betoog van de accountant. Het College gaat niet mee in het betoog van de klager.

Het College is van oordeel dat het hier wel degelijk gaat om handelingen door de cliënt of door een derde ten behoeve van de cliënt. Zoals de Accountantskamer terecht overweegt is de accountant bekend geraakt met de ongebruikelijke transacties, doordat zij in het kader van de controle van de geconsolideerde jaarrekening van de cliënt een rekening-courantverschil heeft geconstateerd en daarover vragen heeft gesteld. Er werden transacties verricht vanuit onderneming C ten behoeve van onderneming B. Omdat onderneming C onderdeel uitmaakt van de groep, hebben deze transacties invloed op de geconsolideerde jaarrekening van onderneming B. Daardoor is sprake van handelingen door de cliënt of door een derde ten behoeve van de cliënt. Dat onderneming 3 in beginsel als zelfstandige entiteit functioneert maakt dat niet anders. Daarmee heeft de melding van de ongebruikelijke transactie door de accountant terecht plaatsgevonden.

Verder overweegt het College dat artikel 16 van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) voor de meldplicht niet als voorwaarde stelt dat er een band moet zijn met Nederland. Voor zover uit de op het moment van de melding van 23 januari 2019 geldende versie van de NBA-Handreiking 1124 van 27 juni 2014 volgt dat die band er wel moet zijn is het College van oordeel dat die band ook aanwezig is. De geconsolideerde jaarrekening van onderneming B betreft een verantwoording voor alle transacties behorend tot de cliënt van de accountant, zodat om die reden al sprake is van een band met Nederland. Lees hier de volledige uitspraak.

Heeft u vragen over bovengenoemde onderwerp, de Wwft in het algemeen of andere vaktechnische vragen, neem dan hier contact op met één van onze adviseurs via Novak DIRECT.

Print Friendly, PDF & Email

Comments are closed.